Aantekeningen |
- "Zij was een jonge christenvrouw en kort was zij van gestalte. Zij was steeds vroolijk, hare oogen waren als lichtende sterren en haar mond lachte voortdurend toen ik haar het laatst zag. Hare kleine handen waren ijverig bezig en naaiden aan een heel klein baadje, zoo groot als een paar mannenhanden, want in haar zong een lied van verlangen. onder het afdak van haar huis zat zij en toen ik haar in de koele schaduw zag zitten met haar lije oogen en dat kleine baadje, dacht ik: hoe vroolijk zal deze jonge vrouw haar kindje brengen naar den doop in de kerk. Ik verblijdde mij in hare vreugd, want haar leven was vol droefheid geweest." Zie "Op een tweesprong door H. Krayer van Aalst – Onze Eeuw; Jaargang 16 (1916).pdf" voor het hele verhaal.
|